thuiskomen

Conjugations List of Thuiskomen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikkom thuiskwam thuisben thuisgekomen
jij, je, ukomt thuiskwam thuisbent thuisgekomen
hij, zij, hetkomt thuiskwam thuisis thuisgekomen
wijkomen thuiskwamen thuiszijn thuisgekomen
julliekomen thuiskwamen thuiszijn thuisgekomen
zij, zekomen thuiskwamen thuiszijn thuisgekomen

Presens
Beta

Example presens sentences for Thuiskomen with some of the pronouns.

  • Ik kom elke dag thuis na mijn werk.
  • Jij komt altijd blij thuis na school.
  • Hij komt vaak laat thuis na het uitgaan.
  • Zij komt vrolijk thuis na een lange wandeling.
  • Wij komen samen thuis na het boodschappen doen.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Thuiskomen with some of the pronouns.

  • Toen ik jong was, kwam ik altijd vroeg thuis.
  • Vroeger kwamen we met z'n allen tegelijk thuis.
  • Gisteren kwam hij te laat thuis vanwege het verkeer.
  • Tijdens de vakantie kwamen ze elke dag laat thuis.
  • Elke avond kwamen wij vermoeid thuis na het sporten.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Thuiskomen with some of the pronouns.

  • Ik ben gisteravond thuisgekomen na een lange reis.
  • Jij bent al eerder thuisgekomen dan ik had verwacht.
  • Hij is vorige week thuiskomen na zijn vakantie in Frankrijk.
  • Zij is net thuisgekomen van haar werk.
  • Wij zijn vanochtend vroeg thuisgekomen na een feestje.