afzetten

Conjugations List of Afzetten.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikzet afzette afheb afgezet
jij, je, uzet afzette afhebt afgezet
hij, zij, hetzet afzette afheeft afgezet
wijzetten afzetten afhebben afgezet
julliezetten afzetten afhebben afgezet
zij, zezetten afzetten afhebben afgezet

Presens

Example presens sentences for Afzetten with some of the pronouns.

  • Ik zet mijn boodschappentassen neer en ga naar huis.
  • Jij zet je fiets tegen de muur.
  • Hij/zij/het zet zijn/haar spullen op de tafel.
  • Wij zetten de stoelen rond de tafel.
  • Zij zetten hun handtekening onder het contract.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Afzetten with some of the pronouns.

  • Vroeger zette ik altijd mijn boodschappentassen neer voordat ik naar huis ging.
  • Toen zette jij je fiets altijd tegen de muur.
  • Hij/zij/het zette zijn/haar spullen vroeger altijd op de tafel.
  • Wij zetten vroeger altijd de stoelen rond de tafel.
  • Zij zetten vroeger altijd hun handtekening onder het contract.

Perfectum

Example perfectum sentences for Afzetten with some of the pronouns.

  • Ik heb mijn boodschappentassen neergezet en ben naar huis gegaan.
  • Jij hebt je fiets tegen de muur gezet.
  • Hij/zij/het heeft zijn/haar spullen op de tafel gezet.
  • Wij hebben de stoelen rond de tafel gezet.
  • Zij hebben hun handtekening onder het contract gezet.