bescheiden
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | bescheid | bescheidde | heb bescheiden |
jij, je, u | bescheidt | bescheidde | hebt bescheiden |
hij, zij, het | bescheidt | bescheidde | heeft bescheiden |
wij | bescheiden | bescheidden | hebben bescheiden |
jullie | bescheiden | bescheidden | hebben bescheiden |
zij, ze | bescheiden | bescheidden | hebben bescheiden |
PresensBeta
Example presens sentences for Bescheiden with some of the pronouns.
- Ik bescheiden me altijd tijdens vergaderingen.
- Jij bescheiden je niet genoeg in deze situatie.
- Hij/zij/het bescheidt zichzelf nooit.
- Wij bescheiden ons graag over onze prestaties.
- Jullie bescheiden je te veel en moeten meer zelfvertrouwen tonen.
- Zij bescheiden zichzelf wanneer ze in de schijnwerpers staan.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Bescheiden with some of the pronouns.
- Ik bescheidde me vroeger altijd in gezelschap.
- Jij bescheidde je niet toen ik je om hulp vroeg.
- Hij/zij/het bescheidde zichzelf zelden in het openbaar.
- Wij bescheidden ons vaak tijdens die bijeenkomsten.
- Jullie bescheidden je niet toen je kritiek kreeg.
- Zij bescheidden zichzelf altijd wanneer ze ongemakkelijk waren.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Bescheiden with some of the pronouns.
- Ik heb me bescheiden opgesteld tijdens het sollicitatiegesprek.
- Jij bent niet bescheiden geweest over je successen.
- Hij/zij/het heeft zichzelf nooit bescheiden gedragen.
- Wij hebben ons bescheiden ten opzichte van andere teams.
- Jullie zijn te trots geweest en hebben je niet bescheiden opgesteld.
- Zij hebben zichzelf niet bescheiden op de achtergrond gehouden.