weglopen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | loop weg | liep weg | heb weggelopen |
jij, je, u | loopt weg | liep weg | hebt weggelopen |
hij, zij, het | loopt weg | liep weg | heeft weggelopen |
wij | lopen weg | liepen weg | hebben weggelopen |
jullie | lopen weg | liepen weg | hebben weggelopen |
zij, ze | lopen weg | liepen weg | hebben weggelopen |
PresensBeta
Example presens sentences for Weglopen with some of the pronouns.
- Ik loop weg naar het park.
- Jij loopt weg van de problemen.
- Hij/Zij/Het loopt weg van de gevaarlijke situatie.
- Wij lopen weg van het lawaai.
- Zij lopen weg bij het zien van een spin.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Weglopen with some of the pronouns.
- Vroeger liep ik vaak weg als ik boos was.
- Toen ik jong was, liep jij regelmatig weg van huis.
- Hij/Zij/Het liep altijd weg als er onenigheid was.
- Wij liepen weg uit protest tegen het beleid.
- Zij liepen weg van school om te spijbelen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Weglopen with some of the pronouns.
- Ik ben weggelopen na het ruzie maken.
- Jij bent weggegaan zonder iets te zeggen.
- Hij/Zij/Het is weggelopen toen de deur openstond.
- Wij zijn weggevlucht voor de stortbui.
- Zij zijn weggesprint bij het horen van een knal.