benauwen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | benauw | benauwde | heb benauwd |
jij, je, u | benauwt | benauwde | hebt benauwd |
hij, zij, het | benauwt | benauwde | heeft benauwd |
wij | benauwen | benauwden | hebben benauwd |
jullie | benauwen | benauwden | hebben benauwd |
zij, ze | benauwen | benauwden | hebben benauwd |
PresensBeta
Example presens sentences for Benauwen with some of the pronouns.
- Ik benauw mijn collega met mijn vragen.
- De drukte in de stad benauwt me.
- Jij benauwt mij met je constante kritiek.
- Zij benauwen hun kinderen door te veel regels op te leggen.
- Wij voelen ons benauwd in deze kleine ruimte.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Benauwen with some of the pronouns.
- Vroeger benauwde het me om voor een groep te spreken.
- Als kind werd ik snel benauwd van stoffige ruimtes.
- Jij benauwde me met je onophoudelijke vragen.
- Zij benauwden hun hond door hem constant aan de lijn te houden.
- Wij waren benauwd voor het naderende onweer.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Benauwen with some of the pronouns.
- Ik heb mijn vriendin benauwd met mijn jaloezie.
- De situatie heeft me benauwd gemaakt.
- Jij bent benauwd geweest tijdens de presentatie.
- Zij hebben hun medewerkers benauwd met strenge deadlines.
- Wij zijn benauwd geweest in het donkere bos.