moven

Conjugations List of Moven.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikmovemovedeheb gemoved
jij, je, umovetmovedehebt gemoved
hij, zij, hetmovetmovedeheeft gemoved
wijmovenmovedenhebben gemoved
julliemovenmovedenhebben gemoved
zij, zemovenmovedenhebben gemoved

Presens
Beta

Example presens sentences for Moven with some of the pronouns.

  • Ik move naar Amsterdam.
  • Hij/Zij beweegt snel door de kamer.
  • Wij verplaatsen de meubels naar de nieuwe woning.
  • Jullie verhuizen binnenkort naar een andere stad.
  • De kinderen verzetten zich tegen de verandering.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Moven with some of the pronouns.

  • Vroeger verhuisde ik vaak vanwege mijn werk.
  • Hij/Zij bewoog langzaam door de menigte.
  • Wij verplaatsten regelmatig onze meubels in het huis.
  • Jullie verhuisden elk jaar naar een andere stad.
  • De kinderen verzetten zich altijd tegen grote veranderingen.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Moven with some of the pronouns.

  • Ik ben naar Amsterdam verhuisd.
  • Hij/Zij is vorige maand naar het buitenland verplaatst.
  • Wij hebben de meubels naar de nieuwe woning verplaatst.
  • Jullie zijn al twee keer verhuisd dit jaar.
  • De kinderen hebben zich goed aangepast aan de nieuwe omgeving.