besparen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | bespaar | bespaarde | heb bespaard |
jij, je, u | bespaart | bespaarde | hebt bespaard |
hij, zij, het | bespaart | bespaarde | heeft bespaard |
wij | besparen | bespaarden | hebben bespaard |
jullie | besparen | bespaarden | hebben bespaard |
zij, ze | besparen | bespaarden | hebben bespaard |
PresensBeta
Example presens sentences for Besparen with some of the pronouns.
- Ik bespaar geld door minder uit te geven.
- Hij bespaart energie door de lichten uit te doen.
- Zij bespaart water door korter te douchen.
- We besparen tijd door efficiënter te werken.
- Jullie besparen brandstof door de auto vaker te delen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Besparen with some of the pronouns.
- Ik bespaarde geld door minder uit te geven.
- Hij bespaarde energie door de lichten uit te doen.
- Zij bespaarde water door korter te douchen.
- We bespaarden tijd door efficiënter te werken.
- Jullie bespaarden brandstof door de auto vaker te delen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Besparen with some of the pronouns.
- Ik heb geld bespaard door minder uit te geven.
- Hij heeft energie bespaard door de lichten uit te doen.
- Zij heeft water bespaard door korter te douchen.
- We hebben tijd bespaard door efficiënter te werken.
- Jullie hebben brandstof bespaard door de auto vaker te delen.