ophalen

Conjugations List of Ophalen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikhaal ophaalde opheb opgehaald
jij, je, uhaalt ophaalde ophebt opgehaald
hij, zij, hethaalt ophaalde opheeft opgehaald
wijhalen ophaalden ophebben opgehaald
julliehalen ophaalden ophebben opgehaald
zij, zehalen ophaalden ophebben opgehaald

Presens
Beta

Example presens sentences for Ophalen with some of the pronouns.

  • Ik haal de boodschappen op bij de supermarkt.
  • Hij haalt zijn kinderen op van school.
  • Wij halen regelmatig oud papier op voor recycling.
  • Jullie halen de pakketten op bij het postkantoor.
  • De bezorger haalt de pakjes op en brengt ze naar het distributiecentrum.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Ophalen with some of the pronouns.

  • Vroeger haalde ik elke ochtend de krant op bij de brievenbus.
  • Hij haalde altijd verse bloemen op bij de bloemist.
  • Wij haalden vroeger melk rechtstreeks bij de boer op.
  • Jullie haalden altijd ijsjes op bij de ijssalon om de hoek.
  • De postbode haalde dagelijks de post op bij de postkantoren in de buurt.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Ophalen with some of the pronouns.

  • Ik heb de sleutels opgehaald bij de receptie.
  • Hij heeft het geld opgehaald bij de bank.
  • Wij hebben de bestelling opgehaald bij het magazijn.
  • Jullie hebben de tickets opgehaald bij de balie.
  • De chauffeur heeft de passagiers opgehaald van het vliegveld.