aanwennen

Conjugations List of Aanwennen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikwen aanwende aanheb aangewend
jij, je, uwent aanwende aanhebt aangewend
hij, zij, hetwent aanwende aanheeft aangewend
wijwennen aanwenden aanhebben aangewend
julliewennen aanwenden aanhebben aangewend
zij, zewennen aanwenden aanhebben aangewend

Presens
Beta

Example presens sentences for Aanwennen with some of the pronouns.

  • Ik wennen aan een nieuwe routine.
  • Jij went aan het vroege opstaan.
  • Hij wennt zich aan gezond eten.
  • Zij wennen aan de nieuwe omgeving.
  • Wij wennen langzaam aan de veranderingen.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Aanwennen with some of the pronouns.

  • Ik wende aan een nieuwe routine.
  • Jij wende aan het vroege opstaan.
  • Hij wende zich aan gezond eten.
  • Zij wenden aan de nieuwe omgeving.
  • Wij wenden langzaam aan de veranderingen.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Aanwennen with some of the pronouns.

  • Ik ben aan een nieuwe routine gewend.
  • Jij bent aan het vroege opstaan gewend.
  • Hij is zich aan gezond eten gewend.
  • Zij zijn aan de nieuwe omgeving gewend.
  • Wij zijn langzaam aan de veranderingen gewend.