vervoeren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | vervoer | vervoerde | heb vervoerd |
jij, je, u | vervoert | vervoerde | hebt vervoerd |
hij, zij, het | vervoert | vervoerde | heeft vervoerd |
wij | vervoeren | vervoerden | hebben vervoerd |
jullie | vervoeren | vervoerden | hebben vervoerd |
zij, ze | vervoeren | vervoerden | hebben vervoerd |
Presens
Example presens sentences for Vervoeren with some of the pronouns.
- Ik vervoer de vracht naar de bestemming.
- Jij vervoert je fiets naar school.
- Hij vervoert de passagiers naar het vliegveld.
- Zij vervoeren de goederen per vrachtwagen.
- Wij vervoeren de bagage met de trein.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Vervoeren with some of the pronouns.
- Vroeger vervoerde ik mijn kinderen naar school.
- Toen was hij verantwoordelijk voor het vervoeren van de post.
- Vroeger vervoerde zij de groenten naar de markt.
- In die tijd vervoerden wij de passagiers met de bus.
- Als kind vervoerde jij de boodschappen op de fiets.
Perfectum
Example perfectum sentences for Vervoeren with some of the pronouns.
- Ik heb de pakketten vervoerd naar het magazijn.
- Jij hebt je koffers vervoerd naar het hotel.
- Hij heeft de auto's vervoerd naar de garage.
- Zij hebben de meubels vervoerd naar het nieuwe huis.
- Wij hebben de bouwmaterialen vervoerd naar de bouwplaats.