blieven
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | blief | bliefde | heb gebliefd |
jij, je, u | blieft | bliefde | hebt gebliefd |
hij, zij, het | blieft | bliefde | heeft gebliefd |
wij | blieven | bliefden | hebben gebliefd |
jullie | blieven | bliefden | hebben gebliefd |
zij, ze | blieven | bliefden | hebben gebliefd |
PresensBeta
Example presens sentences for Blieven with some of the pronouns.
- Ik blief een kopje koffie.
- Jij blieft altijd appeltaart.
- Hij blieft geen vis.
- Wij blieven graag pannenkoeken.
- Zij blieven een glas water.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Blieven with some of the pronouns.
- Ik bliefte een kopje koffie.
- Jij bliefte altijd appeltaart.
- Hij bliefte geen vis.
- Wij bliefden graag pannenkoeken.
- Zij bliefden een glas water.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Blieven with some of the pronouns.
- Ik heb een kopje koffie geblieven.
- Jij hebt altijd appeltaart geblieven.
- Hij heeft geen vis geblieven.
- Wij hebben graag pannenkoeken geblieven.
- Zij hebben een glas water geblieven.