autorijden

Conjugations List of Autorijden.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikrij autoreed autoheb autogereden
jij, je, urijdt autoreed autohebt autogereden
hij, zij, hetrijdt autoreed autoheeft autogereden
wijrijden autoreden autohebben autogereden
jullierijden autoreden autohebben autogereden
zij, zerijden autoreden autohebben autogereden

Presens
Beta

Example presens sentences for Autorijden with some of the pronouns.

  • Ik rij regelmatig auto naar mijn werk.
  • Hij rijdt graag in zijn nieuwe sportwagen.
  • Wij rijden vaak samen naar de supermarkt.
  • Jullie rijden altijd te snel op de snelweg.
  • Zij rijden met de fiets naar school.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Autorijden with some of the pronouns.

  • Vroeger reed ik altijd auto naar mijn werk.
  • Toen was hij een chauffeur en reed hij dagelijks auto.
  • Elke zomer reden wij naar Frankrijk en genoten van de autorit.
  • Jullie reden vaak te hard en kregen boetes.
  • Zij reden door de pittoreske dorpjes en bewonderden het landschap.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Autorijden with some of the pronouns.

  • Ik heb net auto gereden in de stad.
  • Hij is naar het strand gegaan en heeft daar auto gereden.
  • Wij hebben vorige week in de bergen auto gereden.
  • Jullie zijn naar het buitenland gereisd en hebben daar auto gereden.
  • Zij hebben een lange roadtrip gemaakt en veel auto gereden.