falen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | faal | faalde | heb gefaald |
jij, je, u | faalt | faalde | hebt gefaald |
hij, zij, het | faalt | faalde | heeft gefaald |
wij | falen | faalden | hebben gefaald |
jullie | falen | faalden | hebben gefaald |
zij, ze | falen | faalden | hebben gefaald |
PresensBeta
Example presens sentences for Falen with some of the pronouns.
- Ik faal in het begrijpen van de instructies.
- Jij faalt altijd om op tijd te komen.
- Hij faalt nooit in zijn verantwoordelijkheden.
- Zij falen in het vinden van een oplossing.
- Wij falen soms in het nemen van de juiste beslissingen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Falen with some of the pronouns.
- Toen ik jong was, faalde ik vaak in mijn studies.
- Vroeger faalde jij regelmatig in het maken van afspraken.
- Hij faalde herhaaldelijk in het oplossen van complexe vraagstukken.
- Zij faalden altijd in het organiseren van evenementen.
- Wij faalden keer op keer in het behalen van de eerste plaats.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Falen with some of the pronouns.
- Ik heb gefaald bij het voltooien van het project.
- Jij bent vaker gefaald dan geslaagd in je examens.
- Hij heeft meerdere keren gefaald voordat hij succesvol werd.
- Zij is eerder gefaald dan geslaagd in haar pogingen.
- Wij hebben al eens eerder gefaald, maar we blijven proberen.