stangen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | stang | stangde | heb gestangd |
jij, je, u | stangt | stangde | hebt gestangd |
hij, zij, het | stangt | stangde | heeft gestangd |
wij | stangen | stangden | hebben gestangd |
jullie | stangen | stangden | hebben gestangd |
zij, ze | stangen | stangden | hebben gestangd |
PresensBeta
Example presens sentences for Stangen with some of the pronouns.
- Ik stang
- Jij stangt
- Hij/Zij/Het stangt
- Wij stangen
- Jullie stangen
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Stangen with some of the pronouns.
- Ik stangde
- Jij stangde
- Hij/Zij/Het stangde
- Wij stangden
- Jullie stangden
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Stangen with some of the pronouns.
- Ik heb gestangd
- Jij hebt gestangd
- Hij/Zij/Het heeft gestangd
- Wij hebben gestangd
- Jullie hebben gestangd