inenten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | ent in | entte in | heb ingeƫnt |
jij, je, u | ent in | entte in | hebt ingeƫnt |
hij, zij, het | ent in | entte in | heeft ingeƫnt |
wij | enten in | entten in | hebben ingeƫnt |
jullie | enten in | entten in | hebben ingeƫnt |
zij, ze | enten in | entten in | hebben ingeƫnt |
Presens
Example presens sentences for Inenten with some of the pronouns.
- Ik ent in tegen besmettelijke ziekten.
- Jij ent in je kinderen tegen polio.
- Hij/zij ent in de patiƫnten tegen influenza.
- Wij enten in onze dieren tegen hondsdolheid.
- Zij enten in hun personeel tegen COVID-19.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Inenten with some of the pronouns.
- Vroeger entte ik mijn katten in tegen kattengriep.
- Toen ik jong was, entte jij jezelf in tegen mazelen.
- Hij/zij entte de populatie in tegen uitbraak van vogelgriep.
- In het verleden entten wij onze gewassen in tegen plagen.
- Vroeger entten zij zichzelf in tegen tuberculose.
Perfectum
Example perfectum sentences for Inenten with some of the pronouns.
- Ik heb ingeƫnt tegen hepatitis B.
- Jij hebt jezelf ingeƫnt tegen gele koorts.
- Hij/zij heeft de kudde ingeƫnt tegen mond-en-klauwzeer.
- Wij hebben de bomen ingeƫnt tegen schimmelinfecties.
- Zij hebben hun medewerkers ingeƫnt tegen de griep.