overmaken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | maak over | maakte over | heb overgemaakt |
jij, je, u | maakt over | maakte over | hebt overgemaakt |
hij, zij, het | maakt over | maakte over | heeft overgemaakt |
wij | maken over | maakten over | hebben overgemaakt |
jullie | maken over | maakten over | hebben overgemaakt |
zij, ze | maken over | maakten over | hebben overgemaakt |
Presens
Example presens sentences for Overmaken with some of the pronouns.
- Ik maak het geld over naar mijn zus.
- Wij maken regelmatig betalingen over naar onze leveranciers.
- Jij maakt altijd snel het geld over.
- Zij maken een bedrag over naar de goede doelen.
- Hij maakt het geld over naar zijn eigen rekening.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Overmaken with some of the pronouns.
- Ik maakte het geld over naar mijn zus.
- Wij maakten regelmatig betalingen over naar onze leveranciers.
- Jij maakte altijd snel het geld over.
- Zij maakten een bedrag over naar de goede doelen.
- Hij maakte het geld over naar zijn eigen rekening.
Perfectum
Example perfectum sentences for Overmaken with some of the pronouns.
- Ik heb het geld overgemaakt naar mijn zus.
- Wij hebben regelmatig betalingen overgemaakt naar onze leveranciers.
- Jij hebt altijd snel het geld overgemaakt.
- Zij hebben een bedrag overgemaakt naar de goede doelen.
- Hij heeft het geld overgemaakt naar zijn eigen rekening.