uitschelden

Conjugations List of Uitschelden.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikscheld uitschold uitheb uitgescholden
jij, je, uscheldt uitschold uithebt uitgescholden
hij, zij, hetscheldt uitschold uitheeft uitgescholden
wijschelden uitscholden uithebben uitgescholden
jullieschelden uitscholden uithebben uitgescholden
zij, zeschelden uitscholden uithebben uitgescholden

Presens
Beta

Example presens sentences for Uitschelden with some of the pronouns.

  • Ik scheld hem uit voor zijn ongepaste opmerkingen.
  • Je scheldt me altijd uit als ik een fout maak.
  • Hij scheldt de scheidsrechter uit vanwege de beslissing.
  • We schelden jullie niet uit, we zijn gewoon gefrustreerd.
  • Ze schelden hun buren uit omdat ze te veel lawaai maken.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Uitschelden with some of the pronouns.

  • Vroeger schold ik hem regelmatig uit, maar ik ben veranderd.
  • Je schold me altijd uit als we ruzie hadden.
  • Hij schold de klanten uit en verloor daardoor zijn baan.
  • We scholden jullie vroeger uit als jullie te laat kwamen.
  • Ze scholden elkaar constant uit tijdens hun relatie.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Uitschelden with some of the pronouns.

  • Ik heb hem uitgescholden omdat hij mijn vertrouwen heeft geschonden.
  • Je hebt me vorige week uitgescholden en dat deed pijn.
  • Hij heeft de leraar uitgescholden en kreeg daarom straf.
  • We hebben jullie nooit eerder uitgescholden, maar nu zijn we boos.
  • Ze hebben hun collega's uitgescholden tijdens de vergadering.