graaien
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | graai | graaide | heb gegraaid |
jij, je, u | graait | graaide | hebt gegraaid |
hij, zij, het | graait | graaide | heeft gegraaid |
wij | graaien | graaiden | hebben gegraaid |
jullie | graaien | graaiden | hebben gegraaid |
zij, ze | graaien | graaiden | hebben gegraaid |
PresensBeta
Example presens sentences for Graaien with some of the pronouns.
- Ik graai regelmatig in mijn tas op zoek naar mijn sleutels.
- Hij graait gulzig in de snoeppot en pakt altijd de grootste stukken.
- Wij graaien met onze handen door het zand op zoek naar schelpen.
- Jullie graaien ongeduldig in de doos op zoek naar een cadeautje.
- De kat graait achter de gordijnen op zoek naar een muis.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Graaien with some of the pronouns.
- Vroeger graaide ik altijd in de koektrommel zonder toestemming.
- Toen we klein waren, graaiden we in de modder op zoek naar wormen.
- De dief graaide snel in de tas en rende weg met de buit.
- Gisteravond graaiden jullie in de bak met popcorn terwijl we tv keken.
- Als kind graaide ik in de speelgoedkist op zoek naar mijn favoriete knuffel.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Graaien with some of the pronouns.
- Ik heb gisteren in de winkel snel naar mijn portemonnee gegraaid.
- Hij heeft al het snoep uit de pot gegraaid voordat ik het kon zien.
- Wij hebben in de tuin tussen de planten gegraaid naar verloren voorwerpen.
- Jullie hebben in de kast naar snacks gegraaid tijdens de film.
- De hond heeft in de keuken naar eten gegraaid toen niemand keek.