inspuiten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | spuit in | spoot in | heb ingespoten |
jij, je, u | spuit in | spoot in | hebt ingespoten |
hij, zij, het | spuit in | spoot in | heeft ingespoten |
wij | spuiten in | spoten in | hebben ingespoten |
jullie | spuiten in | spoten in | hebben ingespoten |
zij, ze | spuiten in | spoten in | hebben ingespoten |
PresensBeta
Example presens sentences for Inspuiten with some of the pronouns.
- Ik spuit de bloemen in met water.
- Jij spuit verf op het canvas.
- Hij/Zij spuit medicijnen in de patiënt.
- Wij spuiten insecticide op de planten.
- Jullie spuiten graffiti op de muur.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Inspuiten with some of the pronouns.
- Ik spoot de bloemen in met water.
- Jij spoot verf op het canvas.
- Hij/Zij spoot medicijnen in de patiënt.
- Wij spoten insecticide op de planten.
- Jullie spoten graffiti op de muur.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Inspuiten with some of the pronouns.
- Ik heb de bloemen ingespoten met water.
- Jij hebt verf op het canvas gespoten.
- Hij/Zij heeft medicijnen in de patiënt ingespoten.
- Wij hebben insecticide op de planten gespoten.
- Jullie hebben graffiti op de muur gespoten.