afbestellen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | bestel af | bestelde af | heb afbesteld |
jij, je, u | bestelt af | bestelde af | hebt afbesteld |
hij, zij, het | bestelt af | bestelde af | heeft afbesteld |
wij | bestellen af | bestelden af | hebben afbesteld |
jullie | bestellen af | bestelden af | hebben afbesteld |
zij, ze | bestellen af | bestelden af | hebben afbesteld |
PresensBeta
Example presens sentences for Afbestellen with some of the pronouns.
- Ik bestel de boeken af.
- Jij bestelt de boeken af.
- Hij/Zij bestelt de boeken af.
- Wij bestellen de boeken af.
- Jullie bestellen de boeken af.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Afbestellen with some of the pronouns.
- Ik bestelde de boeken af.
- Jij bestelde de boeken af.
- Hij/Zij bestelde de boeken af.
- Wij bestelden de boeken af.
- Jullie bestelden de boeken af.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Afbestellen with some of the pronouns.
- Ik heb de boeken afbesteld.
- Jij hebt de boeken afbesteld.
- Hij/Zij heeft de boeken afbesteld.
- Wij hebben de boeken afbesteld.
- Jullie hebben de boeken afbesteld.