crashen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | crash | crashte | heb gecrasht |
jij, je, u | crasht | crashte | hebt gecrasht |
hij, zij, het | crasht | crashte | heeft gecrasht |
wij | crashen | crashten | hebben gecrasht |
jullie | crashen | crashten | hebben gecrasht |
zij, ze | crashen | crashten | hebben gecrasht |
PresensBeta
Example presens sentences for Crashen with some of the pronouns.
- De vrachtwagen crasht in de muur.
- Ik crash mijn computer per ongeluk.
- Hij crasht regelmatig tijdens het gamen.
- Wanneer crashen jullie gewoonlijk op deze weg?
- De piloot crasht het vliegtuig bewust in de oceaan.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Crashen with some of the pronouns.
- Ik ben zojuist met mijn fiets gecrasht.
- Ze is al twee keer met haar auto gecrasht.
- We hebben onze drone vorige maand laten crashen.
- Jullie hebben nog nooit een motorfiets gecrasht, toch?
- De technici hebben de servers per ongeluk laten crashen.