uitsteken

Conjugations List of Uitsteken.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iksteek uitstak uitheb uitgestoken
jij, je, usteekt uitstak uithebt uitgestoken
hij, zij, hetsteekt uitstak uitheeft uitgestoken
wijsteken uitstaken uithebben uitgestoken
julliesteken uitstaken uithebben uitgestoken
zij, zesteken uitstaken uithebben uitgestoken

Presens
Beta

Example presens sentences for Uitsteken with some of the pronouns.

  • Ik steek mijn hand uit om je te begroeten.
  • Deze bloem steekt boven de andere uit.
  • Wanneer het druk is, steek ik altijd een helpende hand uit.
  • Jij steekt altijd je neus in andermans zaken.
  • De vlaggen steken fier uit in de wind.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Uitsteken with some of the pronouns.

  • Toen ik jong was, stak ik vaak mijn hand op om de aandacht te trekken.
  • Vroeger stak hij altijd zijn duim omhoog als teken van goedkeuring.
  • We staken de rivier over en kwamen aan de overkant terecht.
  • Mijn oma stak altijd kaarsen aan voor speciale gelegenheden.
  • Als het onweerde, staken we vroeger altijd snel alle kaarsen uit.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Uitsteken with some of the pronouns.

  • Hij heeft zijn tong naar me uitgestoken als teken van provocatie.
  • We hebben gisteren de zeilen uitgestoken en een mooie tocht gemaakt.
  • Mijn vriendin heeft haar excuses naar jou uitgestoken.
  • Hebben jullie de antennes al uitgestoken om betere ontvangst te krijgen?
  • De politie heeft haar arm uitgestoken om het verkeer tegen te houden.