oplossen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | los op | loste op | heb opgelost |
jij, je, u | lost op | loste op | hebt opgelost |
hij, zij, het | lost op | loste op | heeft opgelost |
wij | lossen op | losten op | hebben opgelost |
jullie | lossen op | losten op | hebben opgelost |
zij, ze | lossen op | losten op | hebben opgelost |
PresensBeta
Example presens sentences for Oplossen with some of the pronouns.
- Ik los het probleem op.
- Jij lost het probleem op.
- Hij/zij/het lost het probleem op.
- Wij lossen het probleem op.
- Jullie lossen het probleem op.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Oplossen with some of the pronouns.
- Ik loste het probleem op.
- Jij loste het probleem op.
- Hij/zij/het loste het probleem op.
- Wij losten het probleem op.
- Jullie losten het probleem op.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Oplossen with some of the pronouns.
- Ik heb het probleem opgelost.
- Jij hebt het probleem opgelost.
- Hij/zij/het heeft het probleem opgelost.
- Wij hebben het probleem opgelost.
- Jullie hebben het probleem opgelost.