onaneren

Conjugations List of Onaneren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikonaneeronaneerdeheb geonaneerd
jij, je, uonaneertonaneerdehebt geonaneerd
hij, zij, hetonaneertonaneerdeheeft geonaneerd
wijonanerenonaneerdenhebben geonaneerd
jullieonanerenonaneerdenhebben geonaneerd
zij, zeonanerenonaneerdenhebben geonaneerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Onaneren with some of the pronouns.

  • Ik onaneer elke avond voor het slapengaan.
  • Jij onaneert vaak als je alleen bent.
  • Hij onaneert stiekem in zijn slaapkamer.
  • Zij onaneert regelmatig om te ontspannen.
  • We onaneren soms samen tijdens intieme momenten.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Onaneren with some of the pronouns.

  • Vroeger onaneerde ik veel meer dan nu.
  • Toen ik jong was, onaneerde ik vaak in mijn tienerjaren.
  • Hij onaneerde dagelijks toen hij nog vrijgezel was.
  • Zij onaneerde stiekem toen ze bij haar ouders woonde.
  • We onaneerden samen toen we een weekendje weg waren.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Onaneren with some of the pronouns.

  • Ik heb gisteravond onaneerd voordat ik ging slapen.
  • Jij hebt al eerder onaneerd, toch?
  • Hij heeft zich vorige week nog onaneerd.
  • Zij heeft me verteld dat ze onaneerd heeft.
  • We hebben allemaal weleens onaneerd in ons leven.