aansporen

Conjugations List of Aansporen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikspoor aanspoorde aanheb aangespoord
jij, je, uspoort aanspoorde aanhebt aangespoord
hij, zij, hetspoort aanspoorde aanheeft aangespoord
wijsporen aanspoorden aanhebben aangespoord
julliesporen aanspoorden aanhebben aangespoord
zij, zesporen aanspoorden aanhebben aangespoord

Presens
Beta

Example presens sentences for Aansporen with some of the pronouns.

  • Ik spoor mijn vrienden aan om gezonder te eten.
  • Jij spoort ons aan om harder te werken.
  • Hij spoort zijn collega's aan om hun doelen na te streven.
  • Zij spoort haar team aan om beter samen te werken.
  • Wij sporen de studenten aan om actief deel te nemen aan de les.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Aansporen with some of the pronouns.

  • Ik spoorden mijn vrienden aan om gezonder te eten.
  • Jij spoorden ons aan om harder te werken.
  • Hij spoorden zijn collega's aan om hun doelen na te streven.
  • Zij spoorden haar team aan om beter samen te werken.
  • Wij spoorden de studenten aan om actief deel te nemen aan de les.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Aansporen with some of the pronouns.

  • Ik heb mijn vrienden aangespoord om gezonder te eten.
  • Jij hebt ons aangespoord om harder te werken.
  • Hij heeft zijn collega's aangespoord om hun doelen na te streven.
  • Zij hebben haar team aangespoord om beter samen te werken.
  • Wij hebben de studenten aangespoord om actief deel te nemen aan de les.