aanaarden

Conjugations List of Aanaarden.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikaard aanaardde aanheb aangeaard
jij, je, uaardt aanaardde aanhebt aangeaard
hij, zij, hetaardt aanaardde aanheeft aangeaard
wijaarden aanaardden aanhebben aangeaard
jullieaarden aanaardden aanhebben aangeaard
zij, zeaarden aanaardden aanhebben aangeaard

Presens
Beta

Example presens sentences for Aanaarden with some of the pronouns.

  • Ik aard het bloembed aan.
  • Jij aardt het bloembed aan.
  • Hij/Zij/Het aardt het bloembed aan.
  • Wij aarden het bloembed aan.
  • Zij aarden het bloembed aan.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Aanaarden with some of the pronouns.

  • Ik aardde het bloembed aan.
  • Jij aardde het bloembed aan.
  • Hij/Zij/Het aardde het bloembed aan.
  • Wij aardden het bloembed aan.
  • Zij aardden het bloembed aan.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Aanaarden with some of the pronouns.

  • Ik heb het bloembed aangeaard.
  • Jij hebt het bloembed aangeaard.
  • Hij/Zij/Het heeft het bloembed aangeaard.
  • Wij hebben het bloembed aangeaard.
  • Zij hebben het bloembed aangeaard.