langen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | lang | langde | heb gelangd |
jij, je, u | langt | langde | hebt gelangd |
hij, zij, het | langt | langde | heeft gelangd |
wij | langen | langden | hebben gelangd |
jullie | langen | langden | hebben gelangd |
zij, ze | langen | langden | hebben gelangd |
Presens
Example presens sentences for Langen with some of the pronouns.
- Ik lang vaker naar de bioscoop in het weekend.
- Jij langt altijd een boek van me.
- Hij/Zij/Het langt vaak te laat op zijn werk.
- Wij langen graag een biertje na het sporten.
- Jullie langen de taart snel op tijdens het feest.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Langen with some of the pronouns.
- Vroeger lang ik elke dag naar school.
- Jij lang altijd naar muziek tijdens het studeren.
- Hij/Zij/Het lang nooit naar feestjes.
- Wij langen vroeger veel op het strand.
- Jullie langen vaak bij oma op bezoek.
Perfectum
Example perfectum sentences for Langen with some of the pronouns.
- Ik heb gisteren een boek van jou gelangd.
- Jij bent naar de supermarkt gelangd.
- Hij/Zij/Het is met de trein naar Amsterdam gelangd.
- Wij hebben een nieuwe televisie gelangd.
- Jullie zijn naar de film gelangd.