tijgen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | tijg | toog | heb getogen |
jij, je, u | tijgt | toog | hebt getogen |
hij, zij, het | tijgt | toog | heeft getogen |
wij | tijgen | togen | hebben getogen |
jullie | tijgen | togen | hebben getogen |
zij, ze | tijgen | togen | hebben getogen |
PresensBeta
Example presens sentences for Tijgen with some of the pronouns.
- Ik tijg naar de markt om groenten en fruit te kopen.
- Jij tijgt graag naar de bergen om te wandelen.
- Hij/Zij/Het tijgt vroeg in de ochtend naar zijn/haar werk.
- Wij tijgen naar het strand voor een dag vol plezier.
- Jullie tijgen regelmatig naar het theater voor een avondje uit.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Tijgen with some of the pronouns.
- Vroeger toog ik naar het platteland om te ontsnappen aan de drukte.
- Als kind toog jij vaak naar de speeltuin om te spelen.
- Hij/Zij/Het toog naar de sportschool om te trainen.
- Wij togen vorige zomer naar Frankrijk voor een vakantie.
- Jullie togen naar het concert om je favoriete band te zien.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Tijgen with some of the pronouns.
- Ik ben naar het buitenland getogen om nieuwe culturen te ontdekken.
- Jij bent gisteren naar de stad getogen voor een belangrijke afspraak.
- Hij/Zij/Het is naar de bibliotheek getogen om boeken te lenen.
- Wij zijn naar het park getogen om van het mooie weer te genieten.
- Jullie zijn naar het museum getogen om kunstwerken te bewonderen.