voorzingen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | zing voor | zong voor | heb voorgezongen |
jij, je, u | zingt voor | zong voor | hebt voorgezongen |
hij, zij, het | zingt voor | zong voor | heeft voorgezongen |
wij | zingen voor | zongen voor | hebben voorgezongen |
jullie | zingen voor | zongen voor | hebben voorgezongen |
zij, ze | zingen voor | zongen voor | hebben voorgezongen |
Presens
Example presens sentences for Voorzingen with some of the pronouns.
- Ik zing voor tijdens de muziekles.
- Zing jij vaak voor in het koor?
- Hij zingt altijd voor op feestjes.
- Zij zingen voor in de kerk.
- Wij zingen voor bij speciale gelegenheden.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Voorzingen with some of the pronouns.
- Ik zong altijd voor tijdens familiereünies.
- Zong jij vroeger vaak voor in schooloptredens?
- Hij zong gisteren voor in het theater.
- Zij zongen vroeger samen voor in een band.
- Wij zongen elk weekend voor in het café.
Perfectum
Example perfectum sentences for Voorzingen with some of the pronouns.
- Ik heb voorgezongen tijdens de talentenjacht.
- Heb jij ooit voorgezongen voor een groot publiek?
- Hij heeft gisteren voorgezongen voor de audities.
- Zij hebben al meerdere keren voor ons gezongen.
- Wij hebben vorig jaar voor de koningin gezongen.