arriveren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | arriveer | arriveerde | ben gearriveerd |
jij, je, u | arriveert | arriveerde | bent gearriveerd |
hij, zij, het | arriveert | arriveerde | is gearriveerd |
wij | arriveren | arriveerden | zijn gearriveerd |
jullie | arriveren | arriveerden | zijn gearriveerd |
zij, ze | arriveren | arriveerden | zijn gearriveerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Arriveren with some of the pronouns.
- Ik arriveer morgen op het vliegveld.
- Hij arriveert altijd te laat op het werk.
- Wij arriveren om 9 uur bij het hotel.
- Jullie arriveren per trein.
- De passagiers arriveren op verschillende tijdstippen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Arriveren with some of the pronouns.
- Vroeger arriveerde ik altijd met de bus naar school.
- Hij arriveerde regelmatig te laat voor vergaderingen.
- Wij arriveerden vaak samen op het station.
- Jullie arriveerden meestal als laatsten op het feest.
- De toeristen arriveerden gestrest op de luchthaven.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Arriveren with some of the pronouns.
- Ik ben gisteren gearriveerd op mijn bestemming.
- Hij is al eerder gearriveerd dan verwacht.
- Wij zijn vorige week gearriveerd in Parijs.
- Jullie zijn net gearriveerd vanuit Spanje.
- De gasten zijn eindelijk gearriveerd voor het feest.