krengen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | kreng | krengde | heb gekrengd |
jij, je, u | krengt | krengde | hebt gekrengd |
hij, zij, het | krengt | krengde | heeft gekrengd |
wij | krengen | krengden | hebben gekrengd |
jullie | krengen | krengden | hebben gekrengd |
zij, ze | krengen | krengden | hebben gekrengd |
PresensBeta
Example presens sentences for Krengen with some of the pronouns.
- Ik krenk de gevoelens van anderen niet.
- Hij krenkt zijn tegenstanders met zijn scherpe opmerkingen.
- Zij krenken de regels door vals te spelen.
- Wij krenken niemand met onze beslissing.
- Jullie krenken mijn vertrouwen door zo oneerlijk te zijn.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Krengen with some of the pronouns.
- Ik krenkte de gevoelens van anderen.
- Hij krenkte zijn tegenstanders met zijn scherpe opmerkingen.
- Zij krenkten de regels door vals te spelen.
- Wij krenkten niemand met onze beslissing.
- Jullie krenkten mijn vertrouwen door zo oneerlijk te zijn.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Krengen with some of the pronouns.
- Ik heb de gevoelens van anderen gekrenkt.
- Hij heeft zijn tegenstanders gekrenkt met zijn scherpe opmerkingen.
- Zij hebben de regels gekrenkt door vals te spelen.
- Wij hebben niemand gekrenkt met onze beslissing.
- Jullie hebben mijn vertrouwen gekrenkt door zo oneerlijk te zijn.