verkeren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | verkeer | verkeerde | heb verkeerd |
jij, je, u | verkeert | verkeerde | hebt verkeerd |
hij, zij, het | verkeert | verkeerde | heeft verkeerd |
wij | verkeren | verkeerden | hebben verkeerd |
jullie | verkeren | verkeerden | hebben verkeerd |
zij, ze | verkeren | verkeerden | hebben verkeerd |
Presens
Example presens sentences for Verkeren with some of the pronouns.
- Ik verkeer in goede gezondheid.
- Jij verkeert in moeilijkheden.
- Hij verkeert in financiële problemen.
- Wij verkeren in een gelukkige situatie.
- Zij verkeren in grote verwarring.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Verkeren with some of the pronouns.
- Vroeger verkeerde ik vaak in onzekerheid.
- Je verkeerde destijds in een lastige positie.
- Hij verkeerde in zijn jeugd in armoede.
- We verkeerden samen in een hechte vriendschap.
- Zij verkeerden lange tijd in een moeilijke relatie.
Perfectum
Example perfectum sentences for Verkeren with some of the pronouns.
- Ik heb verkeerd begrepen wat je zei.
- Jij bent in de verkeerde richting verkeerd gereden.
- Hij heeft lang in slechte omstandigheden verkeerd.
- Wij zijn in het verleden vaak in gevaarlijke situaties verkeerd.
- Zij hebben altijd in luxe verkeerd.