scheppen

Conjugations List of Scheppen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikschepschiepheb geschapen
jij, je, uscheptschiephebt geschapen
hij, zij, hetscheptschiepheeft geschapen
wijscheppenschiepenhebben geschapen
julliescheppenschiepenhebben geschapen
zij, zescheppenschiepenhebben geschapen

Presens
Beta

Example presens sentences for Scheppen with some of the pronouns.

  • Ik schep een heerlijke soep.
  • Jij schept de tafel voor het avondeten.
  • Hij/zij/het schept graag op over zijn/haar prestaties.
  • Wij scheppen een betere toekomst voor onze kinderen.
  • Jullie scheppen veel plezier tijdens het feest.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Scheppen with some of the pronouns.

  • Vroeger schepte ik altijd zandkastelen op het strand.
  • Toen ik jong was, schepte ik vaak op over mijn speelgoedcollectie.
  • Hij/zij/het schetste de plannen voor het nieuwe gebouw.
  • Wij schepten vroeger veel tijd om samen te zijn.
  • Jullie schepten een romantische sfeer tijdens jullie huwelijksfeest.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Scheppen with some of the pronouns.

  • Ik heb een prachtig schilderij geschept.
  • Jij hebt een nieuwe kans geschapen om te slagen.
  • Hij/zij/het heeft zijn/haar eigen bedrijf geschapen.
  • Wij hebben een band tussen ons geschapen.
  • Jullie hebben een positieve sfeer gecreĆ«erd.