troeven
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | troef | troefde | heb getroefd |
jij, je, u | troeft | troefde | hebt getroefd |
hij, zij, het | troeft | troefde | heeft getroefd |
wij | troeven | troefden | hebben getroefd |
jullie | troeven | troefden | hebben getroefd |
zij, ze | troeven | troefden | hebben getroefd |
Presens
Example presens sentences for Troeven with some of the pronouns.
- Ik troef mijn tegenstanders af in het schaakspel.
- Jij troeft je vrienden af met je kennis van wiskunde.
- Hij troeft zijn concurrenten af met zijn innovatieve ideeƫn.
- Zij troeven de andere teams af in de voetbalwedstrijd.
- Wij troeven onze collega's af met onze efficiƫntie.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Troeven with some of the pronouns.
- Ik troefde mijn tegenstanders af in het schaakspel.
- Jij troefde je vrienden af met je kennis van wiskunde.
- Hij troefde zijn concurrenten af met zijn innovatieve ideeƫn.
- Zij troefden de andere teams af in de voetbalwedstrijd.
- Wij troefden onze collega's af met onze efficiƫntie.
Perfectum
Example perfectum sentences for Troeven with some of the pronouns.
- Ik heb mijn tegenstander afgetroefd in het schaakspel.
- Jij hebt je vrienden afgetroefd met je kennis van wiskunde.
- Hij heeft zijn concurrenten afgetroefd met zijn innovatieve ideeƫn.
- Zij hebben de andere teams afgetroefd in de voetbalwedstrijd.
- Wij hebben onze collega's afgetroefd met onze efficiƫntie.