pekelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | pekel | pekelde | heb gepekeld |
jij, je, u | pekelt | pekelde | hebt gepekeld |
hij, zij, het | pekelt | pekelde | heeft gepekeld |
wij | pekelen | pekelden | hebben gepekeld |
jullie | pekelen | pekelden | hebben gepekeld |
zij, ze | pekelen | pekelden | hebben gepekeld |
PresensBeta
Example presens sentences for Pekelen with some of the pronouns.
- Ik pekel de groenten voor het avondeten.
- Jij pekelt het vlees al een uur lang.
- Hij pekelt de haring volgens een oud familierecept.
- Wij pekelen de komkommer in azijn en kruiden.
- Zij pekelen de zalmfilets voor een heerlijk voorgerecht.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Pekelen with some of the pronouns.
- Vroeger pekelde ik de groenten voor het avondeten.
- Jij pekelde het vlees altijd te lang.
- Hij pekelde de haring vaker volgens een oud familierecept.
- Vroeger pekelden wij de komkommer in azijn en kruiden.
- Zij pekelden de zalmfilets vroeger voor een heerlijk voorgerecht.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Pekelen with some of the pronouns.
- Ik heb de groenten gepekeld voor het avondeten.
- Jij hebt het vlees al een uur lang gepekeld.
- Hij heeft de haring gepekeld volgens een oud familierecept.
- Wij hebben de komkommer in azijn en kruiden gepekeld.
- Zij hebben de zalmfilets gepekeld voor een heerlijk voorgerecht.