wegrijden
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | rij weg | reed weg | heb weggereden |
jij, je, u | rijdt weg | reed weg | hebt weggereden |
hij, zij, het | rijdt weg | reed weg | heeft weggereden |
wij | rijden weg | reden weg | hebben weggereden |
jullie | rijden weg | reden weg | hebben weggereden |
zij, ze | rijden weg | reden weg | hebben weggereden |
PresensBeta
Example presens sentences for Wegrijden with some of the pronouns.
- Ik rij weg naar mijn werk.
- Hij rijdt weg met zijn nieuwe auto.
- Wij rijden weg vanuit de stad.
- Jullie rijden weg na het eten.
- Zij rijden weg naar het strand.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Wegrijden with some of the pronouns.
- Ik reed weg naar mijn werk.
- Hij reed weg met zijn nieuwe auto.
- Wij reden weg vanuit de stad.
- Jullie reden weg na het eten.
- Zij reden weg naar het strand.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Wegrijden with some of the pronouns.
- Ik ben weggereden naar mijn werk.
- Hij is weggereden met zijn nieuwe auto.
- Wij zijn weggereden vanuit de stad.
- Jullie zijn weggereden na het eten.
- Zij zijn weggereden naar het strand.