rokken

Conjugations List of Rokken.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikrokrokteheb gerokt
jij, je, uroktroktehebt gerokt
hij, zij, hetroktrokteheeft gerokt
wijrokkenroktenhebben gerokt
jullierokkenroktenhebben gerokt
zij, zerokkenroktenhebben gerokt

Presens
Beta

Example presens sentences for Rokken with some of the pronouns.

  • Ik rok nu naar het werk.
  • Jij rokt graag in je vrije tijd.
  • Hij rokt altijd na het eten.
  • Zij rokt nooit in het openbaar.
  • Wij rokken samen op zondagochtend.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Rokken with some of the pronouns.

  • Toen ik jong was, rokte ik elke dag.
  • Vroeger rokte jij veel meer.
  • Hij rokte altijd met zijn vrienden.
  • Zij rokte vroeger stiekem in haar kamer.
  • Wij rokten vroeger vaak in het park.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Rokken with some of the pronouns.

  • Ik heb gisteren naar de film gerokt.
  • Jij bent al naar dat restaurant gerokt.
  • Hij heeft vorige week veel gerokt.
  • Zij is net terug van vakantie gerokt.
  • Wij hebben nog nooit zo ver gerokt.