glooien
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | glooi | glooide | heb geglooid |
jij, je, u | glooit | glooide | hebt geglooid |
hij, zij, het | glooit | glooide | heeft geglooid |
wij | glooien | glooiden | hebben geglooid |
jullie | glooien | glooiden | hebben geglooid |
zij, ze | glooien | glooiden | hebben geglooid |
Presens
Example presens sentences for Glooien with some of the pronouns.
- Ik glooi door het landschap en geniet van het uitzicht.
- Jij glooit met de bal in de tuin.
- Hij/zij/het glooit langs de kustlijn.
- Wij glooien door het bos op onze fietsen.
- Jullie glooien door de straten van de stad.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Glooien with some of the pronouns.
- Ik glooide vroeger vaak op mijn skateboard.
- Jij glooide door het park terwijl je zong.
- Hij/zij/het glooide door de straten van de stad.
- Wij glooiden door de duinen op een zonnige dag.
- Jullie glooiden met de auto over de hobbelige weg.
Perfectum
Example perfectum sentences for Glooien with some of the pronouns.
- Ik heb geglooid door de heuvels tijdens mijn vakantie.
- Jij bent met de boot over de golven geglooid.
- Hij/zij/het is langs de rivier geglooid.
- Wij hebben samen door de weilanden geglooid.
- Jullie zijn op de ski's naar beneden geglooid.