reizen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | reis | reisde | heb gereisd |
jij, je, u | reist | reisde | hebt gereisd |
hij, zij, het | reist | reisde | heeft gereisd |
wij | reizen | reisden | hebben gereisd |
jullie | reizen | reisden | hebben gereisd |
zij, ze | reizen | reisden | hebben gereisd |
PresensBeta
Example presens sentences for Reizen with some of the pronouns.
- Ik reis graag naar exotische bestemmingen.
- Jij reist vaak met de trein naar je werk.
- Hij/Zij reist de wereld rond om nieuwe culturen te ontdekken.
- Wij reizen regelmatig naar het buitenland voor vakanties.
- Jullie reizen met de auto naar de camping.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Reizen with some of the pronouns.
- Vroeger reisde ik veel, maar nu blijf ik liever thuis.
- Toen ik jong was, reisden we elk jaar naar dezelfde camping.
- Tijdens mijn studententijd reisde ik vaak met vrienden door Europa.
- We reisden met de trein omdat het een milieuvriendelijke optie was.
- Als kind reisde ik altijd met mijn ouders naar de kust.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Reizen with some of the pronouns.
- Ik ben naar Spanje gereisd tijdens mijn zomervakantie.
- Jij hebt al meerdere landen bezocht in Europa.
- Hij/Zij is vorig jaar naar Azië gereisd.
- Wij zijn met de fiets door Frankrijk gereisd.
- Jullie hebben een cruise gemaakt langs verschillende Caribische eilanden.