pijnen

Conjugations List of Pijnen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikpijnpijndeheb gepijnd
jij, je, upijntpijndehebt gepijnd
hij, zij, hetpijntpijndeheeft gepijnd
wijpijnenpijndenhebben gepijnd
julliepijnenpijndenhebben gepijnd
zij, zepijnenpijndenhebben gepijnd

Presens
Beta

Example presens sentences for Pijnen with some of the pronouns.

  • Ik pijn vandaag.
  • Jij pijnt veel.
  • Hij/zij/het pijnt altijd.
  • Wij pijnen samen.
  • Zij pijnen graag.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Pijnen with some of the pronouns.

  • Vroeger pijnde ik regelmatig.
  • Toen jij jong was, pijnde je soms.
  • Hij/zij/het pijnde altijd tijdens de training.
  • Wij pijnden elke zomer.
  • Zij pijnden graag in het park.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Pijnen with some of the pronouns.

  • Ik heb gisteren gepijnd.
  • Jij hebt al eens gepijnd.
  • Hij/zij/het heeft vaak gepijnd.
  • Wij hebben samen gepijnd.
  • Zij hebben meerdere keren gepijnd.