zeilen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | zeil | zeilde | heb gezeild |
jij, je, u | zeilt | zeilde | hebt gezeild |
hij, zij, het | zeilt | zeilde | heeft gezeild |
wij | zeilen | zeilden | hebben gezeild |
jullie | zeilen | zeilden | hebben gezeild |
zij, ze | zeilen | zeilden | hebben gezeild |
PresensBeta
Example presens sentences for Zeilen with some of the pronouns.
- Ik zeil graag op zee.
- Jij zeilt elke zomer met je familie.
- Hij zeilt al jarenlang wedstrijden.
- Wij zeilen regelmatig in de weekenden.
- Zij zeilen naar verschillende eilanden.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Zeilen with some of the pronouns.
- Vroeger zeilde ik vaak met mijn opa.
- Toen ik jong was, zeilde ik in kleine boten.
- Hij zeilde gisteren tijdens het mooie weer.
- Wij zeilden vroeger veel op de meren in Nederland.
- Zij zeilden altijd met vrienden op vakantie.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Zeilen with some of the pronouns.
- Ik heb vorig jaar gezeild in Griekenland.
- Jij bent al naar de Caribische eilanden gezeild.
- Hij heeft meerdere keren de Atlantische Oceaan gezeild.
- Wij zijn vorige maand met een boot gezeild.
- Zij hebben de hele wereld rondgezeild.