sorteren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | sorteer | sorteerde | heb gesorteerd |
jij, je, u | sorteert | sorteerde | hebt gesorteerd |
hij, zij, het | sorteert | sorteerde | heeft gesorteerd |
wij | sorteren | sorteerden | hebben gesorteerd |
jullie | sorteren | sorteerden | hebben gesorteerd |
zij, ze | sorteren | sorteerden | hebben gesorteerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Sorteren with some of the pronouns.
- Ik sorteer de post elke ochtend.
- Jij sorteert je kleding op kleur.
- Hij/zij sorteert de boeken op genre.
- Wij sorteren het afval zorgvuldig.
- Zij sorteren de documenten op datum.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Sorteren with some of the pronouns.
- Vroeger sorteerde ik mijn speelgoed op kleur.
- Toen ik jong was, sorteerde jij de kaarten in je verzameling.
- Hij/zij sorteerde altijd zijn/haar CD-collectie.
- Wij sorteerden samen de stenen uit het puin.
- Zij sorteerden de groenten voor het koken.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Sorteren with some of the pronouns.
- Ik heb de dozen al gesorteerd.
- Jij hebt de papieren netjes gesorteerd.
- Hij/zij heeft de bestanden op de computer gesorteerd.
- Wij hebben de gereedschappen geordend en gesorteerd.
- Zij hebben de producten naar grootte gesorteerd.