verbidden
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | verbid | verbad | heb verbeden |
jij, je, u | verbidt | verbad | hebt verbeden |
hij, zij, het | verbidt | verbad | heeft verbeden |
wij | verbidden | verbaden | hebben verbeden |
jullie | verbidden | verbaden | hebben verbeden |
zij, ze | verbidden | verbaden | hebben verbeden |
Presens
Example presens sentences for Verbidden with some of the pronouns.
- Ik verbied het gebruik van mobiele telefoons in de klas.
- Jij verbiedt je kinderen om laat op te blijven.
- Hij verbiedt me om zijn auto te lenen.
- Zij verbiedt haar medewerkers om persoonlijke telefoongesprekken te voeren tijdens werktijd.
- Wij verbieden het roken in dit gebouw.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Verbidden with some of the pronouns.
- Vroeger verbood ik mijn kinderen om veel snoep te eten.
- Toen ik jong was, verbood mijn vader me om uit te gaan na middernacht.
- Elke dag verbood de leraar ons om te praten tijdens de les.
- Tijdens de oorlog werden veel dingen verboden.
- In die tijd werd roken op veel openbare plaatsen verboden.
Perfectum
Example perfectum sentences for Verbidden with some of the pronouns.
- Ik heb het gebruik van mobiele telefoons in de klas verboden.
- Jij hebt je kinderen verboden om laat op te blijven.
- Hij heeft me verboden om zijn auto te lenen.
- Zij heeft haar medewerkers verboden om persoonlijke telefoongesprekken te voeren tijdens werktijd.
- Wij hebben het roken in dit gebouw verboden.