kraaien
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | kraai | kraaide | heb gekraaid |
jij, je, u | kraait | kraaide | hebt gekraaid |
hij, zij, het | kraait | kraaide | heeft gekraaid |
wij | kraaien | kraaiden | hebben gekraaid |
jullie | kraaien | kraaiden | hebben gekraaid |
zij, ze | kraaien | kraaiden | hebben gekraaid |
PresensBeta
Example presens sentences for Kraaien with some of the pronouns.
- De haan kraait elke ochtend vroeg.
- Mijn buurman kraait altijd victorie bij kleine successen.
- De kinderen kraaien van plezier op het speelplein.
- De kraaien kraaien luid in de bomen.
- Wanneer de zon opkomt, begint de haan te kraaien.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Kraaien with some of the pronouns.
- Vroeger kraaide de haan altijd om zes uur 's ochtends.
- Als kind kraaide ik vaak met de hanen in het dorp.
- Tijdens het onweer kraaiden de kraaien angstig.
- Toen we aankwamen, kraaide de haan net.
- Elke ochtend kraaiden de hanen in het kippenhok vrolijk.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Kraaien with some of the pronouns.
- De haan heeft vanochtend gekraaid om ons wakker te maken.
- Ik heb nog nooit een haan zo hard horen kraaien als die van mijn grootvader.
- Gisteren hebben we de kraaien zien kraaien in het veld.
- Hij is gestopt met kraaien sinds hij zijn stem verloor.
- Nadat de klok middernacht sloeg, had de haan al drie keer gekraaid.