peinzen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | peins | peinsde | heb gepeinsd |
jij, je, u | peinst | peinsde | hebt gepeinsd |
hij, zij, het | peinst | peinsde | heeft gepeinsd |
wij | peinzen | peinsden | hebben gepeinsd |
jullie | peinzen | peinsden | hebben gepeinsd |
zij, ze | peinzen | peinsden | hebben gepeinsd |
PresensBeta
Example presens sentences for Peinzen with some of the pronouns.
- Ik peins over mijn toekomst.
- Jij peinst te veel over kleine dingen.
- Hij peinst altijd over zijn fouten.
- Zij peinst al dagenlang over haar beslissing.
- Wij peinzen vaak samen over de wereldproblematiek.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Peinzen with some of the pronouns.
- Vroeger piekerde ik veel over mijn studie.
- Toen hij jong was, piekerde hij vaak over de toekomst.
- Zij piekerden vroeger samen over hun financiƫle situatie.
- Elke nacht piekerde ik over mijn werk.
- Het regelmatig piekeren over kleine dingen maakte haar gestrest.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Peinzen with some of the pronouns.
- Ik heb gepiekerd over die moeilijke vraag.
- Jij hebt te lang gepiekerd over die beslissing.
- Hij heeft veel gepiekerd na het ongeluk.
- Zij heeft gisteravond nog gepiekerd over haar presentatie.
- Wij hebben vorige week flink gepiekerd over onze reisplannen.