aanstappen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | stap aan | stapte aan | heb aangestapt |
jij, je, u | stapt aan | stapte aan | hebt aangestapt |
hij, zij, het | stapt aan | stapte aan | heeft aangestapt |
wij | stappen aan | stapten aan | hebben aangestapt |
jullie | stappen aan | stapten aan | hebben aangestapt |
zij, ze | stappen aan | stapten aan | hebben aangestapt |
PresensBeta
Example presens sentences for Aanstappen with some of the pronouns.
- Ik stap nu in de trein.
- Jij stapt snel de bus in.
- Hij stapt altijd op zijn fiets.
- Zij stappen rustig de auto in.
- We stappen samen uit bij het station.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Aanstappen with some of the pronouns.
- Ik stapte vroeger vaak in de trein.
- Jij stapte gisteravond snel de bus in.
- Hij stapte altijd op zijn fiets.
- Zij stapten rustig de auto in.
- We stapten samen uit bij het station.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Aanstappen with some of the pronouns.
- Ik ben gisteren in de trein gestapt.
- Jij bent vorige week snel de bus ingestapt.
- Hij is altijd op zijn fiets gestapt.
- Zij zijn rustig de auto ingestapt.
- We zijn samen uitgestapt bij het station.