toetakelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | takel toe | takelde toe | heb toegetakeld |
jij, je, u | takelt toe | takelde toe | hebt toegetakeld |
hij, zij, het | takelt toe | takelde toe | heeft toegetakeld |
wij | takelen toe | takelden toe | hebben toegetakeld |
jullie | takelen toe | takelden toe | hebben toegetakeld |
zij, ze | takelen toe | takelden toe | hebben toegetakeld |
PresensBeta
Example presens sentences for Toetakelen with some of the pronouns.
- Ik takel hem op.
- Jij takelt haar op.
- Hij takelt de auto op.
- Wij takelen de boomhut op.
- Zij takelen de zware last op.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Toetakelen with some of the pronouns.
- Ik takelde hem op.
- Jij takelde haar op.
- Hij takelde de auto op.
- Wij takelden de boomhut op.
- Zij takelden de zware last op.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Toetakelen with some of the pronouns.
- Ik heb hem opgetakeld.
- Jij hebt haar opgetakeld.
- Hij heeft de auto opgetakeld.
- Wij hebben de boomhut opgetakeld.
- Zij hebben de zware last opgetakeld.