rondgaan
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | ga rond | ging rond | ben rondgegaan |
jij, je, u | gaat rond | ging rond | bent rondgegaan |
hij, zij, het | gaat rond | ging rond | is rondgegaan |
wij | gaan rond | gingen rond | zijn rondgegaan |
jullie | gaan rond | gingen rond | zijn rondgegaan |
zij, ze | gaan rond | gingen rond | zijn rondgegaan |
PresensBeta
Example presens sentences for Rondgaan with some of the pronouns.
- Ik ga rond in de stad om boodschappen te doen.
- Hij gaat vaak rond bij zijn vrienden om een praatje te maken.
- Wij gaan regelmatig rond in het park om te wandelen.
- Jullie gaan altijd rond op de markt om verse groenten te kopen.
- De kinderen gaan graag rond in de speeltuin om te spelen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Rondgaan with some of the pronouns.
- Toen ik jong was, ging ik vaak rond in de stad met mijn vrienden.
- Vroeger ging hij regelmatig rond bij zijn buurman om klusjes te doen.
- Als kind gingen wij altijd rond in het bos om verstoppertje te spelen.
- Jullie gingen vroeger vaak rond op de boerderij van jullie grootouders.
- De hond ging elke dag rond in de tuin om zijn territorium af te bakenen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Rondgaan with some of the pronouns.
- Ik ben rondgegaan in de stad om boodschappen te doen.
- Hij is vaak rondgegaan bij zijn vrienden om een praatje te maken.
- Wij zijn regelmatig rondgegaan in het park om te wandelen.
- Jullie zijn altijd rondgegaan op de markt om verse groenten te kopen.
- De kinderen zijn graag rondgegaan in de speeltuin om te spelen.