verblijden
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | verblijd | verblijdde | heb verblijd |
jij, je, u | verblijdt | verblijdde | hebt verblijd |
hij, zij, het | verblijdt | verblijdde | heeft verblijd |
wij | verblijden | verblijdden | hebben verblijd |
jullie | verblijden | verblijdden | hebben verblijd |
zij, ze | verblijden | verblijdden | hebben verblijd |
PresensBeta
Example presens sentences for Verblijden with some of the pronouns.
- Ik verblijd me altijd als ik mijn familie zie.
- Jij verblijdt je met een goed boek.
- Hij verblijdt zich met muziek luisteren.
- Wij verblijden ons met de mooie natuur.
- Zij verblijden zich met lekker eten.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Verblijden with some of the pronouns.
- Ik verblijdde me altijd als ik mijn familie zag.
- Jij verblijdde je met een goed boek.
- Hij verblijdde zich met muziek luisteren.
- Wij verblijdden ons met de mooie natuur.
- Zij verblijdden zich met lekker eten.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Verblijden with some of the pronouns.
- Ik heb me altijd verblijd als ik mijn familie zag.
- Jij hebt je verblijd met een goed boek.
- Hij heeft zich verblijd met muziek luisteren.
- Wij hebben ons verblijd met de mooie natuur.
- Zij hebben zich verblijd met lekker eten.