bijleren

Conjugations List of Bijleren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikleer bijleerde bijheb bijgeleerd
jij, je, uleert bijleerde bijhebt bijgeleerd
hij, zij, hetleert bijleerde bijheeft bijgeleerd
wijleren bijleerden bijhebben bijgeleerd
jullieleren bijleerden bijhebben bijgeleerd
zij, zeleren bijleerden bijhebben bijgeleerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Bijleren with some of the pronouns.

  • Ik leer bij over nieuwe technologieën.
  • Jij leert bij tijdens de cursus.
  • Hij leert bij van zijn ervaringen.
  • Wij leren bij over de geschiedenis van Nederland.
  • Zij leren bij door veel te lezen.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Bijleren with some of the pronouns.

  • Vroeger leerde ik bij door boeken te lezen.
  • Toen ik jong was, leerde jij bij door naar muziek te luisteren.
  • Hij leerde bij tijdens zijn studie aan de universiteit.
  • Wij leerden bij van onze ouders en grootouders.
  • Zij leerden bij tijdens de zomervakantie.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Bijleren with some of the pronouns.

  • Ik heb bijgeleerd over duurzame energie.
  • Jij bent bijgeleerd op het gebied van marketing.
  • Hij heeft veel bijgeleerd sinds hij begon met programmeren.
  • Wij zijn bijgeleerd over de recente ontwikkelingen in de medische sector.
  • Zij hebben bijgeleerd over de culturele tradities van andere landen.